Arnout van Kempen

Cultuur

Opinie

Een cultuur gericht op het goede

Een cultuur gericht op het goede

De aanbeveling

De CTA zegt in haar 11e aanbeveling: De ingezette cultuurverandering moet onverminderd doorgaan. Dit vergt aanpassing van de opleiding tot accountant en van accountantsorganisaties waarbij meer aandacht moet zijn voor soft skills, reflectie en intervisie, werkdruk, de work-life balance en een cultuur gericht op ‘het goede doen’. Autonomie en open communicatie moeten in plaats komen van hiërarchie en bureaucratie. Professionele oordeelsvorming moet voldoende ruimte krijgen.

De aanbeveling bestaat voor het overgrote deel uit mooie woorden zonder concrete betekenis of mooie woorden zonder concrete aanbevelingen. Je hoort onwillekeurig de Franse kleffe zang van Dalida met Alain Delon:

Paroles et paroles et paroles et paroles

Paroles et encore des paroles que tu sèmes au vent

Het is hoe rapporten en aanbevelingen tegenwoordig geformuleerd moeten worden. Je schrijft goede bedoelingen op, ook al heb je eerlijk gezegd geen flauw idee hoe die bereikt moeten worden. En dat de CTA geen flauw idee heeft is ook wel duidelijk als ze bespreekt wat “kwaliteit” eigenlijk is. Heel veel tekst valt samen te vatten met “het is meer dan compliance, maar wat het is, weten we gewoon niet”.

Dat is mooi, want dat was precies de conclusie die het team dat de Wta schreef al vrij vroeg trok. Voor zover ik kan nagaan is met geen van die mensen gesproken door de CTA, dus de CTA is geheel zelfstandig en wetenschappelijk verantwoord tot dezelfde conclusie gekomen als een klein groepje ambtenaren van het Ministerie van Financiën, en enkele medewerkers van de AFM, pakweg een decennium eerder.

Waar de CTA oog voor heeft, en de auteurs en uitvoerders van de Wta indertijd niet of veel minder, is dat als je niet weet wat kwaliteit is, iedereen wel meningen over je heeft en de overheid graag krachtig ingrijpen laat zien, je vruchtbare aarde hebt geschapen voor een cultuur die in ieder geval onwenselijk is: angstcultuur.

De enorme hoeveelheid tekst die de CTA geproduceerd heeft bevat zo voor mij twee kernpunten die weliswaar niet in aanbevelingen terecht zijn gekomen, maar die door een toenemend aantal politici wel opgepikt blijkt te worden:

  1. “Het goede doen” moet centraal staan in de cultuur van een accountantsorganisatie, ook al weten we niet echt wat “het goede” is;
  2. Vergroten van regeldruk en toezichtsdruk levert een op vrij domme compliance gerichte angstcultuur op.

Het is wellicht aardig op te merken dat de Wta in zichzelf nooit gericht is geweest op een dergelijke compliancegerichte angstcultuur. In tegendeel, de schrijvers van de Wta beoogden niet dat de AFM vooral dossiers op compliance met de COS zouden gaan beoordelen om vervolgens draconische boetes uit te delen, maar dat de accountantsorganisaties een kwaliteitsstelsel zouden gaan inrichten, precies volgens de lijnen van wat de CTA nu adviseert. De AFM kreeg in de Wta de wettelijke taak dáár toezicht op te houden, met als extra mogelijkheid om via dossiers de werking van dat stelsel te toetsen.

Met dank aan PwC en EY weten we inmiddels dat de rechter die bedoeling van de wetgever heel goed begrepen heeft, en de AFM nog een slagje te maken heeft.

Kortom, de CTA bevestigt wat de wetgever al wilde met de Wta, heeft goed oog voor het risico van regulering en toezicht, maar weet ook niet zo goed wat dan wel concreet nodig is.

Wat is compliance?

Het is wellicht goed om te vermelden dat de schrijver dezes zijn brood verdient als compliance officer in de context van het grote multidisciplinaire mkb-accountants en -advieskantoor. Ben ik dan niet zelf een exponent van die ongewenste angstcultuur?

Wat mij betreft niet. Compliance in de enge zin kan je zien als “het je aan formele regels houden”. Ik meen dat een goede compliancefunctie en dus een goede compliance officer, zich richt op de doelstellingen en risico’s van de organisatie. Het “handhavingsrisico” dat vaak voorop lijkt te staan in compliance-denken levert de angstcultuur op. Maar wie denkt vanuit kwaliteitsambitie, toegevoegde waarde, de goede naam en faam van de organisatie en de professionals komt op een duidelijk andere compliancefunctie. In de financiële sector bestaat de compliancefunctie al veel langer dan bij accountants, en daar heeft de functie zich allang los gemaakt van het denken in op angst gebaseerd regelfetisjisme. Compliance is daar, en wordt dat bij accountants steeds meer, juist een op bevordering van cultuur gerichte rol.

Een goede compliancefunctie is natuurlijk nodig voor de bewaking van compliance in de enge zin, maar veel meer nog voor de bevordering van het soort cultuur waar de CTA over schrijft in haar aanbeveling.

Het goede doen

De kernvraag waar het beroep zich nu alweer meer dan een eeuw (!) mee bezig houdt, waar de wetgever bij het maken van de Wta mee worstelde, waar MCA en CTA het antwoord niet op gevonden hebben staat nog recht overeind. Iedereen voelt aan dat accountants het goede moeten laten voorgaan op het voordelige. Het algemene, maatschappelijke belang, voor het individuele belang van de accountant en zelfs voor het individuele deel-belang van de klant van de accountant.

Wat dat goede dan wel moge zijn, dat weten we dan weer veel minder. Met name in de controlepraktijk van de accountant woedt de discussie nu al heel lang, maar ook in de samenstel- en de adviespraktijk is de kwestie relevant. Ik durf wel te zeggen, precies even relevant.

Een populaire opvatting is te stellen dat het maatschappelijke belang door de wetgever is opgelegd, terwijl het particuliere belang door commercie wordt gevoed. Aldus ontstaat een “weeffout” of een “wicked problem”: de accountant wordt betaald door dezelfde partij jegens wie de accountant namens het maatschappelijk verkeer een streep in het zand moet trekken. Dat vraagt het onmogelijke van de accountant, en dus gaat het mis met diens werk. De oplossing is nu regulering en toezicht om de natuurlijke neiging van de accountant om uit hebzucht het verkeerde te doen te beteugelen.

Ik bestrijd die opvatting hartgrondig. Zonder nu de volledige geschiedenis van het beroep hier te herhalen, moet ik slechts verwijzen naar de vakliteratuur van de laatste eeuw, en de lezer vragen tenminste van mij aan te nemen dat ik het allemaal niet zelf verzin. Voor een goede inleiding verwijs ik graag naar het boek “Artikel 5” over de beroepseer van de accountant, onder redactie van Margreeth Kloppenburg.

In de opvatting die ik voorsta is het cruciaal te bedenken dat de klant van de accountant verschillende zaken van de accountant vraagt. Ontzorging, compliance, advies, maar vrij uniek voor de accountantsfunctie, ook vertrouwen. De klant wil vertrouwd worden, en de accountant is de leverancier van dat vertrouwen.

Op grond van artikel 7 en 8 van de VGBA is dat een terechte wens. Immers, de accountant die zich laat associeren met informatie of een organisatie, moet ingrijpen als de integriteit van die informatie of organisatie niet deugt. Omgekeerd betekent dat, dat de buitenwereld door het enkele feit dat een accountant diens naam verbindt aan informatie of een organisatie, mag rekenen op de integriteit van die informatie of organisatie. De mate waarin, daar mogen regelgeving en tuchtrechter zich over uitspreken, maar de basis ligt er.

De VGBA is hier niet een soort raar extraatje voor iemand die vooral een fijne boekhouder en adviseur is, of zelfs een controleur namens de buitenwereld. Nee, het is de kern van het accountantsberoep en het wezenlijke product dat de accountant verkoopt. Hij verkoopt dat product niet aan een vaag maatschappelijk verkeer, maar aan een concrete huishouding die daarvoor ook een factuur krijgt.

In deze opvatting bestaat geen weeffout en is er geen tegenstrijdigheid tussen de hebzucht van de accountant en diens maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het wezenlijke aan het verdienmodel van de accountant is dat hij of zij de eigen hebzucht maximaal bevredigt op duurzame basis, door maximaal de integriteit van klant en informatie van de klant te bewaken en tijdig een streep in het zand te trekken.

Wat het goede is, valt niet makkelijk te omschrijven, zo leren een eeuw interne beroepsdiscussies, bemoeienis van wetgever en toezichthouders, en een reeks commissies. Wat wel duidelijk is, in deze opvatting, is hoe het goede bereikt wordt: door enerzijds voor alle betrokken partijen glashelder te maken waar de belangen van de accountant op duurzame basis liggen en door toezicht en tuchtrecht voor accountants die belangen op niet-duurzame basis voorrang geven.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *